Toen was ik vrij
Toen ik mijn duivels kwaad
U schuwde en verachte,
Toen was in mij de haat
Naar God was ‘t, dat ik smachtte.
Maar toen de liefde kwam,
Toen was, toen was ik vrij,
Daar ’t mij de haat ontnam.
Toen woonde God in mij.
En lief, kan lief niet minnen,
Neen, ’t mint haar tegendeel.
Het zet met al haar zinnen,
Haar kracht, op ’t kwaad geheel.
Want God is ’t al, het goede,
En ’t kwaad is, wat hij mint.
Voor eeuwig in zijn hoede,
’t Verloren zondaarskind.
Willem Bosch
1898-1946
Copyright