Zwijgen

Zwijgen

 

Al raast en brult de wind, al zwiepen nu de twijgen,

Al beukt de zee het strand, met razend groten macht

Al toont ons bliksemflits, in snelheid nu haar kracht,

Ik weet dat lentepracht, ons wacht, dus zal ik rustend zwijgen.

 

Al dekt lijkwâ, veld en bosch en moeten boomen neigen,

Al zwaait een vorst zijn staf, met koud en hard gelaat

En geeft waar hij verschijnt, die plaats een doodsgewaad,

Ik weet dat zonnegloed, herrijzen doet, dus zal ik rustend zwijgen.

 

Als zal de oorlogsgod, in strijd, het al bedreigen,

Al brengt Bellona voort, veel zonen van het zwaard

Met vurig oog en hart, voor niets ter hel vervaard,

Ik weet dat Eros strijdt en ons bevrijdt, dus zal ik rustend zwijgen.

 

Al zal in ’t kloppend hart, de haat een plaats verkrijgen,

Al krimpt ’t krampachtig saam, in honger naar datlicht

’t Geen immer scheppend bouwt, en zich blijmoedig richt,

Naar ’t koninkrijk van God, ons eigen liefdes lot, dus zal ik rustend zwijgen.

 

Willem Bosch

1898-1946

Copyright 2021